Boegroe-maka groeit vooral langs rivieroevers, maar ook tegen de heuvels.
Ten westen van Coppename komt hij tot in de oude kustvlakte voor. De stekels van afgevallen bladeren kunnen het lopen op blote voeten bemoeilijken. De palm vormt een, vaak onderaan, gebogen stam van ten hoogste 5 m lengte met verspreide, 10 – 12 cm lange stekels. De vrucht is langwerpig, het vruchtvlees is dun en levert weinig olie.
In 1951 was de N.V. Surocto begonnen met het verzamelen van boegroe-maka- vruchten in het bos, vooral langs de Saramacca rivier. In een kraakinstallatie aan het Pad van Wanica werd de harde schaal van de vooraf gedroogde pitten gebroken. De kernen werden naar Nederland verscheept voor verwerking op vet. Helaas heeft men het bedrijf in 1956 moeten sluiten omdat de kostprijs te hoog was en Brazilië hetzelfde materiaal veel goedkoper leverde.
Het blad werd vroeger ook algemeen gebruikt voor daken van tijdelijke boskampjes. Boven een horizontale stok, die door krakken wordt gedragen, stapelt men dan 12 tot 16 bladeren op elkaar om daaronder zijn hangmat te hangen.
De Trio’s maken uit boegroe-maka blad hun draagmanden, en, omdat awara daar niet voorkomt,ook hun vuurwaaiers. Deze laatste zijn daarom slapper en moeten dus groter worden gemaakt dan de stevige woli woli’s.
De boegroe maka palm behoort ook tot één van de boom soorten die geïnventariseerd worden binnen het project “De inventarisatie van bosbijproducten (NTFP’s) en ecotoerisme diensten in het traditioneel woon –en leefgebied der Kwinti’s aan de Boven-Coppename rivier” dat uitgevoerd wordt in samenwerking met STIDOWWEB.